Onkruid
Marian sloft zwijgend naast me over het zandpad dat dwars door de landerijen kronkelt. Haar sokken en sandalen zijn grijs van het opstuivende stof. ‘Til je voeten op’, beet ze me vroeger altijd toe. Gevolgd door een triomfantelijk ‘Wat heb ik je nou gezegd!’ als ik weer eens struikelde over een boomwortel of stoeptegel.
Bijna tachtig is ze, mijn stiefmoeder Marian. Sinds mijn vader een half jaar geleden overleed, probeer ik haar, vanuit een soort plichtsbesef, regelmatig te bezoeken.
‘Wat is de natuur toch prachtig’, zeg ik, en ik wijs naar het weiland aan de andere kant van het prikkeldraad.
‘Dat is raaigras. Daar is niks natuurlijks aan. Het is je reinste gifbelt.’
Och ja, Marian en haar onkruid. Urenlang kon ze me vervelen door alle planten die we tegenkwamen in de berm te benoemen. Met mijn kinderhand stevig in haar hand geklemd sleurde ze me langs ooievaarsbek, stinkende gouwe en dovenetel. Als ze haar kennis maar kon etaleren, dan was ze in haar hum.
Ik pluk een lange stengel met witte schermbloemen uit de berm langs het pad en doe alsof ik ben vergeten hoe het heet. ‘Wat is dit ook weer?’
‘Fluitenkruid’, antwoordt Marian zonder te aarzelen.
‘Oja, jij maakte daar fluitjes van, weet je nog?’ Ik verwijder de steeltjes en de bloemen van de holle stengel en reik hem haar aan.
Marian negeert de stengel.
‘Je moest maar weer eens gaan’, zegt ze.
‘Maar we zijn net zo gezellig…’
Ze onderbreekt me. ‘Luister Iris, je bent me niks verplicht. En ik jou ook niet meer.’
Ze kijkt me recht aan, haar blik is helder.
Dan draait ze zich om en loopt terug het zandpad af. Het lijkt zowaar even of ze huppelt.
Dit is een fictief verhaal dat ik schreef voor een schrijfworkshop van Jan van Mersbergen.