Onkruid
Mijn stiefmoeder Marian sloft zwijgend naast me over het droge zandpad. Haar sokken en sandalen zijn grijs van het stof. ‘Til je voeten op’, beet ze me vroeger toe. Gevolgd door een triomfantelijk ‘Wat heb ik nou gezegd’ als ik struikelde.
Mijn ouders scheidden toen ik acht jaar was. Niet lang daarna verscheen Marian in mijn leven als de nieuwe vriendin van mijn vader. Ik geloof niet dat ze toentertijd besefte waar ze aan begon: ze had niks met kinderen en ik was niet bepaald gemakkelijk. Maar ze hield vol en bleef, al die jaren. Nu mij vader dood is, vind ik dat ik haar af en toe moet opzoeken.
‘Prachtig, die natuur’, zeg ik, en ik wijs naar het weiland.
‘Raaigras, puur vergif. Niks natuurlijks aan.’
Och ja, Marian en haar onkruid. Met mijn kinderhand stevig in haar koele hand geklemd sleurde ze me door bossen en bermen. ‘Ooievaarsbek. Dovenetel. Speenkruid.’ Het leek eerder alsof ze zichzelf overhoorde dan dat ze mij de plantennamen wilde bijbrengen.
Ik pluk een lange stengel met witte schermbloemen uit de berm en doe alsof ik de naam ben vergeten. ‘Hoe heet dit ook weer?’
‘Fluitenkruid’, antwoordt Marian zonder te aarzelen.
‘Oja, jij maakte daar fluitjes van, weet je nog?’ Ik verwijder de steeltjes en de bloemen van de holle stengel en reik hem haar aan.
Ze negeert de stengel.
‘Je moest maar weer eens gaan’, zegt ze.
‘Maar we zijn net zo gezellig…’
Ze onderbreekt me. ‘Je vader is dood, je bent me niks meer verplicht. En ik jou ook niet.’
Ze kijkt me recht aan, haar blik is helder.
Dan draait ze zich om en loopt het zandpad af. Het lijkt zowaar even of ze huppelt.
Dit is een fictief verhaal dat ik schreef voor een schrijfworkshop van Jan van Mersbergen.