De krant
Mijn vader brengt het ochtendblad rond. Elke dag behalve zondag staat hij in het holst van de nacht op en fietst door de doodstille straten naar het krantendepot. Met zwaarbeladen tassen en een uitgeprinte bezorglijst begint hij een half uur later aan zijn ronde. Doordeweeks moeten de kranten voor zeven uur in de bus liggen. Op zaterdag mag het een uurtje later, vanwege de weekendbijlagen. Mijn vader bezorgt ze standaard een uur eerder.
Als het regent, neemt hij een paraplu mee. Niet voor hemzelf, maar voor de kranten. Eerst veegt hij zijn vingers droog aan de handdoek die hij speciaal voor dat doel meeneemt. Vervolgens pakt hij een krant, houdt de paraplu erboven alsof het de koning zelve betreft en loopt er stilletjes mee naar de voordeur. Alleen het getikkel van de regen op de plu en het plofje van de krant op de mat verraden zijn aanwezigheid.